Zoals aangekondigd: close reading met de tekst van het vorige opstel (Kritische meditatie 2) in deze reeks. Eerst lezen dan mediteren.
“We werken met wat is, maar wat niet is gebruiken we”.(Tao Teh Ching)
Deze zin gaat dus over wat is, over wat niet is, en over werken en gebruiken. Dat wat is, daar wordt mee gewerkt. Dat lijken dus de dingen te moeten zijn. Als we dan aan het werk zijn met de dingen en zelf ook 'ding' zijn gebruik je volgens het ideaal van de Tao Teh Ching (dat) wat niet is, de niet-dingen. Dat (wat dat dan ook moge zijn), zijn dus geen dingen meer. Hier gaat het over het verschil tussen vorm en leegte misschien, vanuit de leegt de vormen vorm geven. Vormen (werkwoord) vanuit leegte, werken, handelen bewegen vanuit leegte. Zoiets zal het moeten zijn. Net zoiets als leven vanuit dood. Met steeds de dood, met je ‘niet bestaan’ in je bewustzijn, handelen, bewegen, leven.
Deze taoïstische zin brengt je direct in contact met een bepaalde geestesgesteldheid, een bepaalde vorm van bewustzijn.
Byron Katie lijkt de lezer inzicht te willen geven in die staat van bewustzijn. Ze probeert je mee te nemen in een reis van denken naar niet-denken. Zie die eerste alinea. De eerste twee zinnen daarvan zeggen:
“Als het denken inzicht krijgt in zichzelf, identificeert het zich niet meer met zijn eigen gedachten. Dan ontstaat er een grote open ruimte.”
Hier wordt nogal wat gezegd. 1 Het denken krijgt inzicht in zichzelf, in het denken. 2 Het denken identificeert zich (dan) niet meer met zijn eigen gedachten. Wat of wie is dan dat denken dat inzicht krijgt, dat zich niet meer identificeert met het denken vraag ik me dan af. Wat ze hier gedachten noemt moeten we beschouwen als denkbewegingen neem ik aan. Dan (zegt zij) ontstaat er een grote open ruimte. Zo heeft zij dat ervaren en over die ervaring wijdt ze dan verder uit.
Ik moet zeggen dat ik ook weleens inzicht heb in mijn eigen denken. Dan heb ik door hoe ik bepaalde uitgangspunten heb over iets en daardoor handel zoals ik handel. Die uitgangspunten of houdingen en vooroordelen kan ik loslaten en daarna veranderd dan mijn handelen. Dat ontstaan van die grote open ruimte herken ik niet. Ik kan me in sommige gevallen wel opgeruimd of opgelucht voelen maar dat is het dan. Ik neem voorlopig maar aan dat dit komt omdat het in mijn geval gaat over een bepaald onderwerp van denken en gedrag en bij haar misschien over het totaal van haar denken en gedrag. Ze gaat verder met:
“Een volgroeid denken kan alle ideeën koesteren; het voelt zich nooit bedreigd door verzet of conflicten, omdat het weet dat het niet belemmerd kan worden. Als het geen standpunt heeft dat verdedigt moet worden of een identiteit die beschermd moet worden, kan het gaan waar het wil. Het heeft nooit iets te verliezen, omdat er niets bestaat. Het lacht van plezier en vergiet tranen van dankbaarheid omdat het zijn eigen natuur ervaart.”
Het lijkt hier ook alsof denken en ‘ik’ hetzelfde zijn. Ze lijkt het over zichzelf te hebben als ze over het denken spreekt. Een volgroeid denken is kennelijk vrij, geen bedreigen, geen verzet, niets te verdedigen, geen identiteit te beschermen. Niets te verliezen want er is niets. Alleen plezier en dankbaarheid door het ervaren van de eigen natuur.
Heel erg aanlokkelijk moet ik zeggen. Maar tegelijk ook wel onbegrijpelijk en onwerkelijk. Ook beangstigend, wie ben ik dan nog. Besta ik dan nog wel. Ben ik er dan nog wel om dat te ervaren. Katie spreekt er ook in de 2de persoon over; ‘het lacht van plezier’, en ‘het heeft nooit iets te verliezen’, enz. ze heeft het over ‘het’. Onpersoonlijk. Nou dat ken ik allemaal niet. En als ik om me heen kijk zie ik ook alsmaar mensen die best wel inzicht hebben in hun eigen denken maar die net zo min als ik lachen van plezier en tranen vergieten van dankbaarheid omdat ze hun eigen natuur ervaren. Wellicht komt dat omdat ik het over hen heb als ‘ikken’ net als over mezelf als een ‘ik’. Zij heeft het over het, maar ze is kennelijk wel degene die het ervaart. Zij wel en wij niet…. hoe komt dat toch. Misschien toch door dat verschil van het totale denken in haar geval en gedeelten van het denken in ons geval?
In die tweede alinea beschrijft ze haar ervaring:
“Alles lijkt bij mij binnen te komen. Ik kijk en zie wat er uit me komt. Ik ben het middelpunt van alles. Ik hoor meningen en concepten en omdat er geen ik is waarmee ik me kan identificeren neem ik alles in me op als een ‘zijn’, en alles wat uit de ervaring voortkomt is ondergedompeld in het niet-zijn, uitgewist en weer naar buiten gedreven. Het komt naar binnen, het voegt zich tot één geheel, het wordt uitgewist en wat naar binnen stroomt is het niet-zijn dat er uitziet als het zijn. Als je inziet dat je niemand bent voel je je bij iedereen op je gemak, hoe wanhopig of verdorven ze ook mogen lijken. Er is geen lijden waar ik niet binnen kan gaan, wetend dat het al is opgelost, wetend dat wat ik ontmoet altijd mezelf is.”
Alles komt bij haar binnen en er stroomt ook weer van alles uit haar blijkt in de eerste zinnen. Er is duidelijk een zelfervaring. Maar ze ervaart geen ‘ik’ staat er in de volgende zin. Ze ervaart een uitwisseling of wederkerigheid van zijn en niet-zijn, wat ik versta als vorm en leegte die ik hierboven noemde. “(....) het niet-zijn dat er uitziet als het zijn”. De leegte die er uitziet als vorm zou je kunnen zeggen. Die paar laatste zinnen zijn pure mystieke ervaringen. Niet zo gek dus dat ik dat niet herken.
De leegte die vorm lijkt te zijn. Vorm en ding is onze werkelijkheid. Mystiek lijkt te gaan over de onwaarheid van onze werkelijkheid en de waarheid komt ons over als onwerkelijkheid. Misschien dat Katie daarom graag werkt met omdraaiingen?
In de derde alinea lijken we meer psychologische uitleg te gaan krijgen over dit merkwaardige fenomeen van de mystieke ervaring.
Daar ga ik een volgende keer mee verder. Dit is genoeg zo voor een opstelletje op Zondag.
Reacties